Перевод: со всех языков на нидерландский

с нидерландского на все языки

van wolken

Толкование Перевод

1 burn off

v. opbranden, energie verbruiken en ongewenst vet verbranden door het doen van oefeningen (caloriën verbranden); doen branden; zich van de vegetatie ontdoen door brand of chemicaliën om land schoon te maken of ter voorbereiding van oogsten van wortelgewas; zich ontdoen van overtollig gas; verspreiden (van wolken of mist door de zonnehitte)

burn off

weg/afbranden, schoon/leegbranden

English-Dutch dictionary > burn off
2 chasser

chasser [sĵaasee]

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 komen aandrijven ⇒ jagen 〈 van wolken〉

2 slippen 〈 van anker〉

♦voorbeelden:

2    chasser sur ses ancres • op drift zijn

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 verjagen ⇒ wegjagen, verdrijven

2 jagen op ⇒ jacht maken op, vervolgen

♦voorbeelden:

1    chasser un souvenir de son esprit • een herinnering van zich afzetten

  → chien, faim

v

1) (ver)jagen, wegjagen

2) vervolgen

3) (voort)drijven

4) komen aandrijven [wolk]

5) blazen [wind]

6) slippen [anker]

Dictionnaire français-néerlandais > chasser
3 areola

n. ring van wolken om zon of maan; ring (zoals rondom tepel); cel (in plant); zeer klein oppervlak

English-Dutch dictionary > areola
4 cloudlessness

n. afwezig zijn van wolken in de lucht

English-Dutch dictionary > cloudlessness
5 dispersion of clouds

verspreiding van wolken

English-Dutch dictionary > dispersion of clouds
6 nephic

adj. van wolken

English-Dutch dictionary > nephic
7 silver iodide

zilverjodide (stof voor veroorzaken van wolken, middel om kunstmatige regen te vormen)

English-Dutch dictionary > silver iodide
8 Wolke

Wolke

〈v.; Wolke, Wolken〉

1 wolk

2 〈 geologie〉 wolkje 〈 verontreinigingen in edelsteen〉

♦voorbeelden:

1 〈 figuurlijk〉 dunkle Wolken ziehen am Horizont auf • donkere wolken pakken zich samen aan de horizon

〈 figuurlijk〉 die Frau ist 'ne Wolke • dat is een wolk van een vrouw

auf Wolken, in den Wolken, über den Wolken schweben • niet met beide benen op de grond staan

aus allen Wolken fallen • plotseling ontnuchterd, teleurgesteld zijn

von keinem Wölkchen getrübt sein • door niets verstoord, overschaduwd worden

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Wolke
9 cloud

n. wolk; schaduw
--------
v. bedrukken; belasten; verdoezelen

cloud¹

[ klaud]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 wolk ⇒ 〈 figuurlijk〉 schaduw, probleem

2 massa ⇒ menigte, zwerm 〈 van insecten〉

♦voorbeelden:

1   〈 figuurlijk〉 fall/drop from the clouds • uit de zevende hemel vallen

     〈 figuurlijk〉 in the clouds • irreëel/onpraktisch; 〈 van personen〉onoplettend, verstrooid

     he is somewhat up in the clouds • hij is een beetje een fantast

     〈 informeel〉 be on a cloud • in de wolken zijn

     〈 informeel〉 on cloud nine • in de zevende hemel

     under a cloud • uit de gratie, in diskrediet

¶ 〈 spreekwoord〉 every cloud has a silver lining • achter de wolken schijnt de zon

II 〈 telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 troebelheid ⇒ vertroebeling

♦voorbeelden:

1   there's a/some cloud in the brandy • de cognac is wat troebel

————————

cloud²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 bewolken ⇒ verduisteren, betrekken 〈 ook figuurlijk〉

♦voorbeelden:

1   the sky clouded over/up • het werd bewolkt

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (zoals) met wolken bedekken ⇒ verduisteren, vertroebelen 〈 ook figuurlijk〉

♦voorbeelden:

1   cloud the issue • de zaak vertroebelen

English-Dutch dictionary > cloud
10 planer

planer [plaanee]

〈 werkwoord〉

1 zweven

2 (in de lucht) hangen boven

3 high zijn 〈 van verdovende middelen〉 ⇒ in de wolken zijn

4 elders zijn

5 〈+ sur; formeel〉 uitzien (over)

♦voorbeelden:

1    vol plané • glijvlucht, zweefvlucht

2    le mystère plane sur cette affaire • er hangt een waas van geheimzinnigheid rond deze zaak

¶    planer au-dessus des difficultés • de moeilijkheden de baas zijn, overzien

v

1) gladmaken

2) zweven

3) (in de lucht) hangen (boven)

4) high zijn

5) in de wolken zijn

6) elders zijn

7) uitzien (over)

Dictionnaire français-néerlandais > planer
11 treten

treten

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 〈 sein〉 stappen ⇒ treden

2 〈 sein, minder vaak haben〉 trappen ⇒ treden

3 〈 sein〉toetreden, lid worden

♦voorbeelden:

1    (bitte,) treten Sie näher! • komt u maar!

ans Fenster treten • aan het raam komen, naar het raam lopen

auf den Balkon treten • op het balkon komen, het balkon betreden

aus dem Haus, der Tür treten • het huis, de deur uitkomen

durch die Tür treten • door, via de deur (naar binnen, buiten) komen

hinter eine Säule treten • achter een pilaar gaan staan

hinter die Wolken treten • achter de wolken verdwijnen

in sein 40. Jahr treten • zijn 40e (jaar) ingaan

in Verhandlungen treten • in onderhandeling treden

ins Zimmer treten • de kamer binnenkomen, betreden

nach hinten treten • (een paar passen) achteruitgaan

er trat neben mich • hij kwam naast me staan

vor den Spiegel treten • voor de spiegel gaan staan

er trat zu mir • hij kwam naar me toe

zwischen die Streitenden treten • tussen de strijdende, ruziënde partijen in gaan staan

〈 figuurlijk〉 es darf nichts zwischen dich und mich treten • er mag niets tussen jou en mij in komen

2    auf die Bremse treten • op de rem trappen

gegen die Tür treten • tegen de deur schoppen, trappen

sich 〈 3e naamval〉 einen Nagel in den Schuh treten • met zijn schoen in een spijker trappen

〈informeel; figuurlijk〉 nach oben buckeln, nach unten treten • naar boven likken, naar onderen trappen

3    in einen Verein treten • tot een vereniging toetreden, lid worden van een vereniging

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 trappen ⇒ schoppen, een trap geven

2 treden, bespringen 〈 mannelijke vogel〉

3 〈 sport en spel〉 nemen ⇒ schieten

4 〈 figuurlijk〉aan zitten achter, achter de vodden zitten ⇒ (aan)porren

♦voorbeelden:

1    die Bremse, Pedale treten • op de rem, pedalen trappen

sich 〈 3e naamval〉 den Schmutz von den Schuhen treten • het vuil van zijn schoenen trappen

3    einen Elfmeter treten • een penalty, strafschop nemen

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > treten
12 ennuager

ennuager [ãnuu.aazĵee]

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 bewolken ⇒ met wolken overdekken, in wolken hullen

II s'ennuager 〈 wederkerend werkwoord〉

1 betrekken 〈 van lucht〉 ⇒ zich met wolken bedekken

v

( s'ennuager) betrekken, bewolkt worden

Dictionnaire français-néerlandais > ennuager
13 bas

bas¹ [baa]

〈m.〉

1 kous

♦voorbeelden:

1    bas sans couture • naadloze kousen

bas de laine • wollen kous; 〈 figuurlijk〉 spaarkous

bas à varices • steunkous

————————

bas² [baa],

basse [baas]

〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., bijwoord〉

1 laag 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ laaggelegen, beneden-

2 laaghartig ⇒ gemeen

3 lager ⇒ verderop

4 later (in de tijd)

5 zacht ⇒ niet luid 〈 van stem〉

6 laag(st) ⇒ min(st), gering

♦voorbeelden:

1    ciel bas • laaghangende wolken

le bas monde • het ondermaanse

soleil bas • laagstaande zon

la basse ville • de benedenstad

le malade est bien bas • de zieke is heel minnetjes

s'incliner très bas • heel diep buigen

mettre bas • jongen 〈 van dieren〉

mettre bas les armes • de wapens neerleggen; 〈 figuurlijk〉 zich gewonnen geven

le thermomètre est tombé très bas • de thermometer is flink gezakt

〈 figuurlijk〉 tomber bien bas • diep zinken

mettre une maison à bas • een huis met de grond gelijkmaken

à bas le fascisme! • weg met het fascisme!

il sauta à bas de son lit • hij sprong uit zijn bed

en bas • beneden, omlaag

la tête en bas • met het hoofd naar beneden

il habite en bas • hij woont beneden

en bas de la page • onderaan de bladzijde

d'en bas • van onder

par en bas • van onder (naar boven)

être bas sur pattes • korte pootjes hebben

au bas de • onderaan

du bas jusqu'en haut • van beneden naar boven

le bas • het laagst gelegen gedeelte

le bas du visage • de onderkant van het gezicht

le bas d'une montagne • de voet van een berg

par le bas • van onder (naar boven)

(le) bas de gamme • goedkoopste prijsklasse; 〈 als onveranderlijk bijvoeglijk naamwoord〉 goedkoopst

bas les pattes! • handen thuis!

chapeaux bas! • hoeden af!

  → coup, haut, main, oreille, vue

2    basses actions • lage streken

3    plus bas • verderop

trois étages plus bas • drie verdiepingen lager

voyez plus bas • zie verder

5    parler bas • zachtjes spreken

6    enfant en bas âge • heel jong kind

au bas mot • op z'n minst, minstens

le bas peuple • het lagere volk

à bas prix • voor een zacht prijsje, goedkoop

1. m
kous
2. bas/basse
adj, adv

1) laag

2) laaggelegen

3) gemeen

4) verderop

5) later (in de tijd)

6) zacht, niet luid [stem]

7) laag(st), min(st), gering

Dictionnaire français-néerlandais > bas
14 head

adj. belangrijkste, hoofdzaak
--------
n. hoofd; (in computers) kop, het onderdeel dat leest van, en schrijft naar de harde schijf of diskettes
--------
v. leiden, aan het hoofd staan; afstoten

head¹

[ hed] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: in betekenis 0.15 head〉

1 hoofd ⇒ kop, hoofdlengte

2 hoofd ⇒ verstand

3 kop ⇒ afbeelding van een hoofd; 〈 voornamelijk meervoud〉 kruis

4 persoon ⇒ hoofd

5 〈 benaming voor〉 uiteinde ⇒ kop

6 〈 plantkunde〉 hoofdje ⇒ korfje, kruin, krop

7 schuim(kraag) ⇒ kop 〈 op bier〉

8 top ⇒ bovenkant

9 (opname/wis)kop 〈van band/videorecorder〉

10 breekpunt ⇒ crisis

11 boveneinde ⇒ hoofd(einde)

12 opschrift ⇒ hoofd, kop

13 voorkant ⇒ kop, spits, hoofd 〈 ook van ploeg〉

14 meerdere ⇒ leider, hoofd

15 stuk (vee) ⇒ 〈 Brits-Engels〉 kudde, aantal dieren

♦voorbeelden:

1   head and shoulders above • met kop en schouders erbovenuit; 〈 figuurlijk〉 verreweg de beste

     have something hanging over one's head • iets boven het hoofd hebben hangen 〈 voornamelijk figuurlijk〉

     head first/foremost • voorover

     taller by a head • een kop groter

2   it never entered/came into his head • het kwam niet bij hem op

     get/take something into one's head • zich iets in het hoofd zetten

     the success has gone to/turned his head • het succes is hem naar het hoofd gestegen

     put one's heads together • de koppen bij elkaar steken

     put something into someone's head • iemand iets suggereren

     that is above/over my head • dat gaat boven mijn pet

     a head for mathematics • een wiskundeknobbel

     off/out of one's head • gek, niet goed bij zijn verstand

3   heads or tails? • kruis of munt?

4   £1 a head • £1 per persoon

10 that brought the matter to a head • daarmee werd de zaak op de spits gedreven

     come to a head • een kritiek punt bereiken

14 head of state • staatshoofd

15 50 head of cattle • 50 stuks vee

¶ have one's head in the clouds • met het hoofd in de wolken lopen

     bang one's head against a brick wall • met het hoofd tegen de muur lopen

     head over ears/heels • tot over zijn oren

     from head to foot • van top tot teen

     bury one's head in the sand • de kop in het zand steken

     I could not make head or tail of it • ik kon er geen touw aan vastknopen

     keep one's head above water • het hoofd boven water houden

     beat/knock someone's head off • iemand totaal verslaan

     bite/snap someone's head off • iemand afsnauwen

     eat one's head off • eten als een wolf

     〈 slang〉 give someone head • iemand beffen/pijpen

     hold one's head high • z'n hoofd niet laten hangen

     keep one's head • zijn kalmte bewaren

     keep one's head down • zich gedekt houden

     〈 Brits-Engels〉 knock on the head • een spaak in het wiel steken

     laugh one's head off • zich een ongeluk lachen

     lose one's head • 〈 figuurlijk〉 het hoofd verliezen

     scream/shout one's head off • vreselijk tekeergaan

     have one's head screwed on straight/right • verstandig zijn, niet gek zijn

     she could do it standing on her head • het was voor haar een fluitje van een cent

     〈 informeel〉 have a swelled/swollen head • verwaand zijn

     be promoted over one's head • gepasseerd worden

→ old old/, right right/, sore sore/, two two/

————————

head²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 gaan ⇒ gericht zijn, koers zetten

♦voorbeelden:

1   we headed back • wij gingen terug

     the plane headed north • het vliegtuig zette koers naar het noorden

→ head for head for/

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 aan het hoofd staan van ⇒ voorop lopen

2 bovenaan plaatsen ⇒ bovenaan staan op

3 overtreffen ⇒ voorbijstreven

4 〈 voetbal〉 koppen

5 richten ⇒ sturen

♦voorbeelden:

1   the general headed the revolt • de generaal leidde de opstand

     the procession was headed by the mounted police • de stoet werd voorafgegaan door de bereden politie

→ head off head off/

English-Dutch dictionary > head
15 part

adj. gedeelte; rol; stem; steek
--------
adv. gedeeltelijk
--------
n. gedeelte, deel; stuk; gedeelte v.e land, gebied; gedeelte bij een overeenkomst; taak
--------
v. delen; verdelen; scheiden; afscheid nemen

part¹

[ pa:t]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 (onder)deel ⇒ aflevering; 〈 wiskunde〉 deel, verzameling

2 〈 dramaturgie〉 rol

3 〈 Amerikaans-Engels〉 scheiding 〈 in het haar〉

♦voorbeelden:

1   two parts of flour • twee delen bloem

2   look the part • er naar uitzien

     〈 figuurlijk〉 play a part • een rol spelen, veinzen

     〈 figuurlijk〉 play a part in • een rol spelen bij/in

→ private private/

II 〈 telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 〈 ook attributief〉 deel ⇒ gedeelte, stuk

2 aandeel ⇒ part, functie

3 houding ⇒ gedragslijn

♦voorbeelden:

1   it is part of the game • het hoort er bij

     the better/best/greater/most part • de meerderheid, het overgrote deel

     the dreadful part of it • het verschrikkelijke ervan

     part by part • stuk voor stuk

2   do one's part • zijn plicht vervullen

     have a part in • iets te maken hebben met

¶ part and parcel of • een essentieel onderdeel van

     take part in • deelnemen aan, betrokken zijn bij

     for my part • wat mij betreft

     in part(s) • gedeeltelijk, ten dele

     on the part of • van de kant van

     for the most part • meestal, in de meeste gevallen; vooral

III 〈 niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 zijde ⇒ kant

♦voorbeelden:

1   take the part of, take part with • de zijde kiezen van

IV 〈 meervoud〉

1 streek ⇒ gebied, gewest

2 bekwaamheid ⇒ talent(en)

♦voorbeelden:

2   a man of good/many parts • een erg bekwaam/begaafd man

————————

part²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 van/uit elkaar gaan ⇒ scheiden

2 〈 eufemistisch〉 heengaan ⇒ sterven

♦voorbeelden:

1   the clouds part • de wolken breken open

     part (as) friends • als vrienden uit elkaar gaan

→ part from part from/, part with part with/

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 scheiden ⇒ (ver)delen, breken

2 scheiden ⇒ afzonderen

3 een scheiding kammen/leggen in 〈 haar〉

♦voorbeelden:

2   till death do us part • tot de dood ons scheidt

     he wouldn't be parted from his money • hij wilde niet betalen

————————

part³

〈 bijwoord〉

1 deels ⇒ gedeeltelijk, voor een deel

English-Dutch dictionary > part
16 mean

adj. gemiddeld; door middel; gemeen, verachtelijk; armoedig, arm, pover; bedelaar; minderwaardig
--------
n. middelmaat, middenweg; gemiddelde (waarde)
--------
v. bedoelen; menen; weten; betekenen

mean¹

[ mie:n]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 middelmaat ⇒ 〈 figuurlijk〉 middenweg

2 gemiddelde (waarde)

II 〈 meervoud〉

1 〈 vaak behandeld als enkelvoud〉 middel

2 middelen (van bestaan)

♦voorbeelden:

1   means of grace • sacramenten

     by means of • door middel/bemiddeling van

     by all (manner of) means • in elk geval; op alle mogelijke manieren

     by no means, not by any (manner of) means • in geen geval

     a means to an end • een middel om een doel te bereiken

2   man of means • bemiddeld man

     live beyond one's means • boven zijn stand leven

→ fair fair/

————————

mean²

〈 meanness〉

I 〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 gemeen ⇒ laag

2 gemeen ⇒ ongemanierd

3 zelfzuchtig ⇒ gierig

4 armzalig ⇒ armoedig

5 〈 voornamelijk Amerikaans-Engels〉 kwaadaardig ⇒ vals

♦voorbeelden:

1   mean motives • laag-bij-de-grondse motieven

2   mean tricks • ordinaire trucs

3   be mean over money • krenterig met geld zijn

4   a mean building • een vervallen gebouw

II 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉

1 gemiddeld ⇒ doorsnee-

2 gebrekkig ⇒ beperkt

3 laag ⇒ gering 〈 afkomst〉

4 〈 informeel〉 geweldig ⇒ fantastisch

♦voorbeelden:

1   mean life • gemiddelde levensduur

     mean price • middenprijs

2   no mean cook • een buitengewone kok

————————

mean³

〈 meant, meant [ ment]〉

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 het bedoelen

♦voorbeelden:

1   mean ill/well (to/towards/by someone) • het slecht/goed menen (met iemand)

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 betekenen ⇒ willen zeggen

2 bedoelen

3 de bedoeling hebben ⇒ voorhebben

4 menen

5 bestemmen ⇒ voorbestemmen

6 betekenen ⇒ beduiden, neerkomen op

♦voorbeelden:

1   it means nothing to me • het zegt me niets; ik begrijp er niets van

2   what do you mean by that? • wat bedoel je daarmee?; wat heeft dat te betekenen?

3   mean business • vastberaden zijn

     he means you no harm/no harm to you • hij wil je geen kwaad doen

     I mean to leave tomorrow • ik ben van plan morgen te vertrekken

4   get out, and I mean it! • eruit, en ik meen het!

6   those clouds mean rain • die wolken voorspellen regen

English-Dutch dictionary > mean
17 cotonneux

cotonneux [kottonneu]

〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 wattig ⇒ op watten gelijkend, vlokkig

2 〈 van blad〉 donzig ⇒ wollig, ruig

3 〈 van fruit〉 melig ⇒ beurs, voos

4 〈 van geluid〉 gedempt ⇒ dof, mat

5 〈 van stijl〉 slap ⇒ pitloos, kleurloos

♦voorbeelden:

1 nuages cotonneux • wattige wolken, schapenwolkjes

¶ se sentir tout cotonneux • zich slap(jes), zwak voelen

Dictionnaire français-néerlandais > cotonneux
18 scattered clouds

verspreide wolken (van elkaar verwijderde wolken en over hemel verspreid)

English-Dutch dictionary > scattered clouds
19 wandern

wandern

〈 sein〉

1 trekken ⇒ een trektocht maken; wandelen

2 dwalen 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ zwerven

3 〈 informeel〉 terechtkomen ⇒ belanden, verdwijnen

♦voorbeelden:

1 ein wandernder Händler • een marktkramer, venter

wandernde Völker • nomadenvolken

Wolken wandern am Himmel • wolken trekken langs de hemel

3 von Hand zu Hand wandern • van hand tot hand gaan

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > wandern
20 air

n. lucht; wind; sfeer; gevoelsuitdrukking; van muziekspelen
--------
v. luchten; waaien

air¹

[ eə]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 voorkomen ⇒ sfeer, aanzicht

2 〈 vaak meervoud〉 houding ⇒ manier van doen, aanstellerij

3 〈 scheepvaart of formeel〉 bries(je) ⇒ lichte wind

4 〈 verouderd〉 melodie ⇒ wijsje, deuntje

♦voorbeelden:

1   there was an air of excitement • er heerste een opgewonden stemming

     have an air of gentility/loneliness • een deftige/eenzame indruk maken

2   airs and graces • aanstellerij, kouwe drukte

     give oneself/put on airs • zich aanstellen, indruk proberen te maken

II 〈 niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 lucht ⇒ atmosfeer, dampkring

2 lucht ⇒ luchtruim, hemel

3 〈 radio, tv〉 ether

♦voorbeelden:

1   clear the air in the room • de kamer luchten

     get some (fresh) air • een frisse neus halen

2   the birds of the air • de vogels (in de lucht); 〈 formeel〉 de vogelen des hemels

     in the open air • in (de) open lucht

     the plane has just taken the air • het vliegtuig is zojuist opgestegen

     by air • met het vliegtuig, per luchtpost

3   be/go on the air • in de ether zijn/gaan, uitzenden, uitgezonden worden

     the prime minister went on the air • de eerste minister hield een radio/tv-toespraak

     over the air • per radio

¶ 〈 figuurlijk〉 clear the air • de lucht doen opklaren, een misverstand uit de weg ruimen

     live on air • van de lucht leven, nauwelijks iets eten

     tread/walk on air • in de wolken/de zevende hemel zijn

     rumours are in the air • het gerucht doet de ronde

     my plans are still (up) in the air • mijn plannen staan nog niet vast

     he was left in the air • hij werd in het ongewisse gelaten

     she was up in the air about it • ze was er erg opgewonden door

→ hot hot/, thin thin/

————————

air²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 drogen

2 gelucht worden

♦voorbeelden:

1   the washing is airing • de was hangt te drogen

2   your suit is airing • uw kostuum wordt gelucht

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 drogen ⇒ te drogen hangen

2 luchten ⇒ ventileren

3 bekendmaken ⇒ luchten, ventileren

♦voorbeelden:

2   air a room • een kamer luchten

3   air one's grievances/ideas • uiting geven aan zijn klachten/ideeën

English-Dutch dictionary > air

Страницы

См. также в других словарях:

Van Johnson — (eigentlich Charles Van Dell Johnson, * 25. August 1916 in Newport, Rhode Island; † 12. Dezember 2008 in Nyack, New York) war ein US amerikanischer Schauspieler. Inhaltsverzeichnis 1 Karriere 2 Filmografie … Deutsch Wikipedia
Van Dusen — Professor van Dusen (Professor Dr. Dr. Dr. Augustus van Dusen oder Die Denkmaschine) ist eine Hörspiel und Comicserie von Michael Koser basierend auf der Kurzgeschichten Reihe des Schriftstellers Jacques Futrelle. Die Comics werden von Gerd… … Deutsch Wikipedia
Über den Wolken (Kompilationsalbum) — Über den Wolken Kompilationsalbum von Reinhard Mey Veröffentlichung 1. Dezember 2003 Aufnahme 1967 2002 Label … Deutsch Wikipedia
Kampf in den Wolken — Filmdaten Deutscher Titel Kampf in den Wolken Originaltitel A Guy Named Joe … Deutsch Wikipedia
Professor van Dusen — (Professor Dr. Dr. Dr. Augustus van Dusen oder Die Denkmaschine) ist eine Hörspiel und Comicserie von Michael Koser basierend auf der Kurzgeschichten Reihe des Schriftstellers Jacques Futrelle. Die Comics werden von Gerd Pircher gezeichnet.… … Deutsch Wikipedia
Rembrandt Harmenszoon van Rijn — Selbstporträt, 1660, Kenwood House in London Rembrandt Harmenszoon van Rijn (* 15. Juli 1606 in Leiden; † 4. Oktober 1669 in Amsterdam; bekannt unter seinem Vornamen Rembrandt) gilt als einer der bedeutendsten und bekanntesten n … Deutsch Wikipedia
Abschied von den Wolken — Filmdaten Deutscher Titel Abschied von den Wolken Originaltitel Angst im Nacken … Deutsch Wikipedia
Rembrandt van Rijn — Selbstporträt, 1660, Kenwood House in London Rembrandt Harmenszoon van Rijn (* 15. Juli 1606 in Leiden; † 4. Oktober 1669 in Amsterdam; bekannt unter seinem Vornamen Rembrandt) gilt als einer der bedeutendsten und bekanntesten … Deutsch Wikipedia
Tod in den Wolken — ( Originaltitel Death in the Clouds ) ist der 17. Kriminalroman von Agatha Christie. Er erschien zuerst am 10. März 1935 in den USA bei Dodd, Mead and Company unter dem Titel Death in the Air [1] und im Juli desselben Jahres im Vereinigten… … Deutsch Wikipedia
Jenseits der Wolken — Filmdaten Deutscher Titel Jenseits der Wolken Originaltitel Al di là delle nuvole … Deutsch Wikipedia
Dirk van der Aa — (1731 1809): Spielende Putten auf Wolken (Playing Putti on Clouds). Signed and dated D. Vander Aa/1773 . Oil on canvas, 119 x 45 cm Dirk van der Aa (1731 – February 23, 1809) was a Dutch rococo painter who is best known for his allegory. Contents … Wikipedia

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на нидерландский

van wolken

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на нидерландский

van wolken

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: